De rechtbank in Den Haag heeft vandaag drie advocaten uit Den Haag wegens belastingfraude en valsheid in geschrifte veroordeeld tot geldboetes van respectievelijk € 23.000, € 17.000 en € 15.000 en werkstraffen van 40 uur. De drie advocaten hebben vanaf 2003 gedurende enkele jaren belastingen ontdoken. Zij lieten leveranciers voor goederen en diensten die aan hen als privépersoon waren geleverd, orderbonnen en facturen opmaken waarin stond dat die diensten en goederen waren geleverd aan de maatschap in plaats van aan verdachten. Deze valse orderbonnen en facturen werden vervolgens in de boekhouding van de maatschap opgenomen.
De fraude was erop gericht voor kosten die in de privésfeer werden gemaakt, maar niet aftrekbaar waren van de omzetbelasting, een aftrekpost te creëren, door ze valselijk als kosten van de onderneming op te voeren. De ondernemingsuitoefening maakte het plegen van de fraude mogelijk. Uiteindelijk is door de handelwijze van verdachten te weinig omzet-, vennootschaps- en inkomstenbelasting geheven.
De rechtbank is van oordeel dat deze fiscale delicten ernstige feiten zijn omdat de advocaten zich over een langere periode hebben weten te verrijken ten koste van de staatskas en daarmee de gemeenschap. Zo mogelijk nog kwalijker vindt de rechtbank dat verdachten zich schuldig hebben gemaakt aan valsheid in geschrifte om deze delicten te kunnen plegen. Zij hebben daartoe misbruik gemaakt van een onderneming waarin de advocatuur werd uitgeoefend. Met hun handelwijze hebben zij bovendien het aanzien van de advocatuur ernstige schade berokkend en schade toegebracht aan de medewerkers van hun advocatenkantoor.
Bij de strafoplegging heeft de rechtbank ten voordele van verdachten onder meer rekening gehouden met de tuchtrechtelijke procedure bij de Raad van Discipline die inmiddels heeft geresulteerd in een ingrijpende tuchtrechtelijke sanctie en met de publiciteit rondom de strafzaken.
De vonnissen zijn op deze site gepubliceerd.
De fraude was erop gericht voor kosten die in de privésfeer werden gemaakt, maar niet aftrekbaar waren van de omzetbelasting, een aftrekpost te creëren, door ze valselijk als kosten van de onderneming op te voeren. De ondernemingsuitoefening maakte het plegen van de fraude mogelijk. Uiteindelijk is door de handelwijze van verdachten te weinig omzet-, vennootschaps- en inkomstenbelasting geheven.
De rechtbank is van oordeel dat deze fiscale delicten ernstige feiten zijn omdat de advocaten zich over een langere periode hebben weten te verrijken ten koste van de staatskas en daarmee de gemeenschap. Zo mogelijk nog kwalijker vindt de rechtbank dat verdachten zich schuldig hebben gemaakt aan valsheid in geschrifte om deze delicten te kunnen plegen. Zij hebben daartoe misbruik gemaakt van een onderneming waarin de advocatuur werd uitgeoefend. Met hun handelwijze hebben zij bovendien het aanzien van de advocatuur ernstige schade berokkend en schade toegebracht aan de medewerkers van hun advocatenkantoor.
Bij de strafoplegging heeft de rechtbank ten voordele van verdachten onder meer rekening gehouden met de tuchtrechtelijke procedure bij de Raad van Discipline die inmiddels heeft geresulteerd in een ingrijpende tuchtrechtelijke sanctie en met de publiciteit rondom de strafzaken.
De vonnissen zijn op deze site gepubliceerd.
Rechtbank ’s-Gravenhage, afdeling Voorlichting, tel. 070 381 1943
Geen opmerkingen:
Een reactie posten